Certamina

Vlaamse Olympiade Latijn & Grieks

Vertalen

Traduttore, traditore?

Latijnse en Griekse teksten vertalen blijft een belangrijke rol spelen in het onderwijs klassieke talen. Het intellectuele gevecht, eerst met de oude tekst en in de tweede ronde met de eigen versie, is voor de leerlingen een enorme uitdaging. Niet toevallig stelt de Vlaamse Olympiade Latijn en Grieks dan ook het maken van een vertaling als opgave. Het is daarbij een gelukkige omstandigheid dat deze keuze sedert jaren samenvalt met een grote vertaaldrukte rond Latijnse en Griekse auteurs en met de daarbij horende aandacht in de culturele bijlagen en bijdragen van de media.

De uitdaging, het wedstrijdkarakter en het vooruitzicht te mogen deelnemen aan de internationale wedstrijden in Italië lijken ons borg te kunnen staan voor hoogstaande prestaties en erg gemotiveerde deelnemers.

Vertalen: enkele standpunten

Vertalers over hun vak

Impossibile est quod proprietas unius linguae servetur in alia. (Roger Bacon)

I don’t see that one translates by leaving in unnecessary words; that is, words not necessary to the meaning of the whole passage, any whole passage. An author uses a certain number of blank words for the timing, the movement, etc.to make his work sound like natural speech. I believe one should check up all that verbiage as asay 4 % blanks, to be used where and when wanted in the translation, but perhaps never, or at any rate not usually where the original author has used them. I’d like to see a ‘rewrite’ as if you didn’t know the words of the original and were telling what happened. (Erza Pound)

Poetry is what gets lost in translation. (Robert Frost)

Poëzie is wat het vertalen waard is. (Eliot Weinberger)

Aan een vertaler, die kunstenaarschap paart aan taalkundigen verantwoordelijkheidszin, kan men zijn stijl zoomin voorschrijven als aan den beeldenden kunstenaar. Levensvoorwaarde voor zijn werk is wat W.E. Leonard ‘accuracy of the imagination’ noemt; deze impliceert gebondenheid en vrijheid. (Ida Gerhardt)

C. Plinius Fusco suo s.
Quaeris quemadmodum in secessu, quo iam diu frueris, putem te studere oportere. Utile in primis, et multi praecipiunt, vel ex Graeco in Latinum, vel ex Latino vertere in Graecum. Quo genere exercitationis proprietas splendorque verborum, copia figurarum, vis explicandi, praeterea imitatione optimorum similia inveniendi facultas paratur; simul quae legentem fefellissent, transferentem fugere non possunt. Intellegentia ex hoc et iudicium adquiritur. (Plinius, Epist., 7, 9, 1)

Johan Boonen (Leuven, 1994)

Vertalen is (om het met Burssens te zeggen)
luisteren naar de maneschijn;
Dat vers komt uit het gedicht “Jespers” -
en dat gedicht is een soort reis (een wandeling)
door een landschap waarvan je de taal en de grammatica moet begrijpen
(zoals die van en tekst).
Ik citeer een deel van het geheel:
De avond is zo stil als ‘t wezen kan
Nog stiller dan bij het luiden van de Vespers
Een wandeling door het land van Jespers
Is stiller dan ik zeggen kan.
De zee is niet zeer ver
Iets verder dan de verste horizonnen
Als wij haar ruisen voelen her en der
Is ‘t wonder van haar stilte reeds begonnen.
De wilgen zijn nog stiller dan ze krom zijn
Verdoezeld in de stilte en bijna zwart
De boeren zitten stiller dan ze stom zijn
En onze geest staat stil en wij zijn zonder hart.
De maan want ja het maantje bidt zijn Vespers
Stil als een wit konijn
En ik en Jespers
Wij luisteren naar de maneschijn
De attitude waarvan sprake is in zo’n gedicht
is de attitude van de vertaler:
een onbeschrijfelijk respect voor de stilte van de tekst.
Het is de tekst die uitnodigt.
Het is de tekst die zijn deuren opendoet
(waardoor we binnen kunnen in de kamers met kroonluchters en in de kelders).
Het is de tekst die zijn identiteit prijsgeeft en zich laat onthullen.
Wijzelf zijn bevoorrechte gluurders -
voyeurs (de tekst neemt het ons niet eens kwalijk).
Wij zitten aan tafel en eten de tekst.
De tekst is de beste wijn (en hoe langer hij ligt des te dieper hij kleurt).
Het is beter te zwijgen, als zo’n gastheer spreekt.
Geef hem de tijd – en luister,
want zijn woorden zijn meestal gewikt en gewogen
(zoals die van een dichter).
Tot zover vertalen.

Vertalen uit het Latijn/Grieks

Van Nederlands naar Nederlands (Paul Claes)

Van alle filologen hebben classici het misschien het moeilijkst om teksten bevredigend te vertalen. Dat heeft veel te maken met de manier waarop Latijn (mutatis mutandis Grieks) thans wordt gedoceerd. Terwijl hun collega’s gewoon Franse, Duitse en Engelse teksten lezen en die slechts hier en daar toelichten (het liefst dan nog in de vreemde taal), verplichten zij zichzelf en hun leerlingen tot een zo woordelijk mogelijke weergave. Die ‘vertaling’ (‘calque’ is een beter woord) dient slechts één doel: aantonen dat de woordbetekenis en constructie van het origineel begrepen zijn. Zelfs voor een huiswerk of proefwerk is ‘vrij’ vertalen uit den boze. Steeds moet de grondtekst zoveel mogelijk zichtbaar blijven in het Nederlands: hoe kan de leerling anders bewijzen dat hij het Latijn doorziet?

Die vertaalpraktijk heeft fatale gevolgen als classici zich wagen aan een vertaling voor niet schools gebruik. Misvormd door hun opleiding zullen zij ook dan proberen zoveel mogelijk elementen van de grondtekst op te nemen. Dat leidt noodzakelijk tot een grove mishandeling van ons taaleigen. De meeste Latijnse versies zijn gesteld in een taal die men het best ‘Nederlatijns’ kan noemen.

Eén voorbeeld slechts (uit de Sallustius-vertaling van J.B.W. Polak): ‘Integendeel, al overwegend toch kan men ontdekken dat geen ander ding zo belangrijk en voortreffelijk is, ja dat veeleer ijver dan kracht of gelegenheid aan de menselijke natuur ontbreken.’ Dit koeterwaals is Latijn met Nederlandse woorden. Hier is geen enkele poging gedaan om vocabulaire, constructie en stijl te transponeren naar onze taal. Het nare gevolg daarvan is dat de tekst eigenlijk alleen maar te volgen is als je hem in gedachten terug vertaalt. De arme lezer die nooit Latijn heeft gehad, zal hem dan ook na een paar bladzijden ontmoedigd terzijde leggen. Waarop de classici zullen klagen dat er zo weinig belangstelling voor antieke teksten is. Woordelijk vertalen leidt automatisch tot latinismen. Classici zouden zeker vreemd opkijken als zij in een uit het Engels vertaalde roman de begroeting ‘How are you?’ weergegeven zouden zien als ‘Hoe ben je?’ Toch vertalen zij zelf in de klas ‘Salve’ onbekommerd als ‘Heil’ of ‘Gegroet’ in plaats van als ‘Dag’. Die laatste weergave is geen ‘modernisering’ of ‘trivialisering’, maar een simpele idiomatische overzetting van een doodgewone Latijnse uitdrukking.

Om een aanvaardbare versie te maken moeten we ons telkens weer afvragen wat wij in een vergelijkbare context zouden zeggen. Een simpel voorbeeld. Hoe vertalen we: ‘De bello Gallico’? In elk geval niet als: ‘Over de Gallische oorlog’. In titels gebruiken wij geen voorzetsel. ‘De Gallische oorlog’ misschien? Neen, want ‘Gallisch’ is hier een adjectief dat een bepaling bij een substantief vervangt. ‘De oorlog in Gallië’ dan? Het Latijn ‘bellum’ is ruimer van betekenis dan het Nederlandse ‘oorlog’ en kan ook op een veroveringstocht als die van Caesar slaan. De beste weergave lijkt dus: ‘De verovering van Gallië’ of ‘Veldtocht in Gallië’. Door verschillende mogelijkheden af te wegen hebben wij een juistere Nederlandse weergave gevonden en meteen ook beter begrepen wat het Latijn wil zeggen. Zo kan ‘vrijer’ vertalen ‘trouwer’ vertalen worden.

Vertaaltips
Vertalen geldt vaak meer als een kunst dan als een kunde. Zeker bestaat er zoiets als vertaaltalent. Maar dat betekent niet dat betrekkelijk eenvoudige raadgevingen de kwaliteit van vertalingen niet aanzienlijk kunnen verbeteren. Vooreerst is het nodig een vertaalstrategie te ontwikkelen.

Voor elke tekst moeten we ons afvragen tot welk genre hij behoort, welk register, welke stijl hij heeft. Poëzie, proza? Verheven, gemiddeld, laag? Bewerkt, neutraal, onbewerkt? Die analyse moet ons helpen bepaalde keuzes te maken en die vol te houden. Een epos vergt een andere toon dan een epigram, een politieke speech klinkt anders dan een geschiedwerk.

Een veel voorkomende fout in klassieke vertalingen is een vermenging van taalniveaus en stijlregisters: in dezelfde tekst komen dan bijvoorbeeld stadhuiswoorden als ‘doch’ en ‘gans’ voor naast omgangstaal als ‘lef hebben’ en ‘ervandoor gaan’. In dezelfde zin van de Symposium-vertaling van X. de Win vind je het hoofse ‘minne-aangelegenheden’ naast het colloquiale ‘van niets verstand hebben’. Zo’n afwisseling is alleen voor komische effecten geschikt.

Taal- en cultuurverschillen maken het onmogelijk om alle elementen van een tekst evenveel tot hun recht te laten komen. Bij het bepalen van een strategie zullen we ons moeten afvragen welke kenmerken wij zeker willen behouden. Daarbij moeten we rekening houden met de functie van onze vertaling (leestekst, voorleestekst, speeltekst?) en met het doelpubliek (specialisten, geïnteresseerden, groot publiek, jeugd?).

In elke tekst zijn diverse lagen te onderscheiden. Op elk van die niveaus moeten beslissingen worden genomen. Ik bespreek achtereenvolgens de laag van de klank, de zinsbouw en de betekenis. Het weergeven van de klank is een hachelijke zaak. Blijkens hun praktijk hebben classici hier nogal simpele ideeën over. Zo zweren zij nog steeds bij metrische vertalingen (bijvoorbeeld van Homerus en Horatius). Zij verliezen daarbij uit het oog dat een metrum in de ene taal niet identiek is aan dat van een andere taal. De hexameter is een kwestie van lettergreeplengte, het Nederlandse surrogaat daarvan werkt met klemtonen. Als je in dactylen wil vertalen, moet je een vers telkens weer beginnen met een beklemtoonde lettergreep. Een haast onmogelijke opgave in het Nederlands, waar een zin meestal begint met een onbeklemtoond woord als ‘De’, ‘Een’, ‘Het’.

Wie metrisch wil vertalen, doet er beter aan een typisch Nederlandse maat als de jambe te gebruiken. Het rijm bestaat niet in het Grieks en het Latijn. Toch is het heel geschikt om bijvoorbeeld grappige epigrammen in het Nederlands over te zetten, of om occasioneel te gebruiken, ter compensatie van kenmerken van het origineel die verloren moeten gaan. Heeft het nog zin om tragedies metrisch te vertalen in een tijd waarin geen enkele acteur in staat is zo’n tekst op een behoorlijke wijze te debiteren en geen enkele toeschouwer een jambe van een dactylus kan onderscheiden? Wordt een epos niet beter in proza vertaald op een ogenblik dat alle verhalende teksten maat- en rijmloos zijn? Het voor en het tegen van deze keuzes zal telkens nauwkeurig afgewogen moeten worden. Een verkeerde beslissing kan zwaarwegende gevolgen hebben.

Klank speelt ook in proza een rol. In het Latijn zijn er de clausules en het ritmische spel met zins- en woordlengte. Daarvoor zijn de klassieke vertalers vreemd genoeg doof. Wie Cicero wil vertalen, moet iets van de uitgebalanceerde harmonie van zijn zinnen laten horen om zijn schitterende retoriek niet helemaal verloren te laten gaan. Woordspelingen zijn vaak lastig weer te geven. Het is beter ze gewoon weg te laten dan met erg gezochte oplossingen aan te komen. Hoe vertaal je Cicero’s ‘ius Verrinum’ (varkensjus èn het recht van Verres)? Misschien valt er iets te verzinnen als ‘Verres’ gerecht overigens een niet al te vers gerecht’. De syntaxis van de klassieke talen verschilt grondig van die van de moderne talen.

Naamvallen mogen niet stereotiep vertaald worden. Niet iedere genitief is met een van-bepaling en niet iedere ablatief met ‘door’ weer te geven. Zo is ‘homines magnae virtutis’ niet ‘mensen van grote moed’, maar ‘heel moedige mensen’, terwijl ‘litteris certiorem fecit’ weer te geven is als ‘hij informeerde hem per brief’. Het Nederlands taalgevoel moet ons telkens de precieze weergave dicteren van constructies als ‘dignus summa laude’ (bijzonder lofwaardig), ‘memor mei est’ (hij denkt aan mij), ‘sunt pares inter se’ (ze zijn elkaar waard), ‘vir inops verbis’ (een man van weinig woorden). Telkens moet je door de Latijnse constructie heen kijken en naar een Nederlands equivalent zoeken. Dat is niet gemakkelijk, zodat de gemiddelde classicus zich meestal met een latinistische versie tevreden stelt. Moeilijker wordt het waar het idioom een andere manier van zien, denken en voelen verraadt. In de uitdrukking ‘amor me tenet’ is het liefdesgevoel een zich buiten het individu bevindende macht die ons als het ware overvalt. In de idiomatische Nederlandse weergave ‘ik ben verliefd’ blijft het individu het centrum waarvan het gevoel uitgaat. Hier wordt duidelijk hoe een wereldbeeld zijn weerslag vindt in de taal. Vertalen wordt dan een middel om via de taal in een vreemde gedachtenwereld binnen te dringen.

Een hachelijk probleem is dat van de woordplaatsing. Die is in het Latijn min of meer vrij, maar lang niet willekeurig. Omdat de zinsfuncties al door naamvallen worden uitgedrukt, kan de woordplaatsing een expressieve waarde krijgen. Bijzondere nadruk valt op de eerste en laatste plaats in de zin. Inversie (werkwoord voor onderwerp) en hyperbaton (scheiding van bij elkaar horende woorden) geven meer reliëf aan de zin. Bij dichters bepalen metrische en esthetische motieven de woordorde. Dat alles is in het Nederlands nauwelijks na te bootsen. In elk geval moeten we ongrammaticale constructies als ‘Hem sprak ik toe’ vermijden. Om de nadruk te behouden kunnen we de zin soms anders draaien. ‘Movet me oratio tua’ kan weergegeven worden als ‘Ik ben onder de indruk van je toespraak’ (uit dit voorbeeld blijkt ook dat het Nederlands bij voorkeur een persoon onderwerp maakt en niet een zaak). De Latijnse woordvolgorde mag niet op de voet gevolgd worden, omdat het Nederlands zijn eigen voorkeuren terzake heeft. Als er verschillende bepalingen in een zin staan, zetten we er in het Nederlands graag één vooraan en de andere verderop.

Het Latijn daarentegen groepeert graag de bepalingen. Bekend is het synthetisch karakter van het Latijn tegenover het analytisch karakter van het Nederlands. Hoe we de periodebouw aanpakken, hangt af van het genre van de tekst. Bij schrijvers als Caesar en Suetonius dient de periodebouw om de informatie beknopter te formuleren. Wij gebruiken in zo’n geval eerder een telgramstijl met korte zinnetjes. Anders staat het met de retorische volzinnen van Cicero. Die stijl zal ook in het Nederlands synthetisch moeten worden, hoewel we erover moeten waken de zinnen overzichtelijk te houden. Samengestelde zinnen kunnen praktisch altijd tot nevengeschikte zinnen worden herleid met de hulp van voegwoordjes. Een relatiefzin kan een en-zin worden, een toegevende zin een maar- of toch-zin, een redengevende zin een want-zin, een tijdzin een toen- of -intussen-zin, een gevolgaanduidende zin een dus-zin, een doelzin een zo-zin, een voorwaardelijke zin een dan-zin. Aangezien ook participia deze nuances uitdrukken, kunnen ze op dezelfde nevenschikkende manier worden vertaald.

De betekenis stelt weer andere problemen. De bestaande Latijns-Nederlandse woordenboeken zijn soms veeleer een hinderpaal dan een hulp (al moet hier de Verba van R. Lenaers met ere genoemd worden). Heel wat standaardvertalingen leiden tot een ouderwetse, houterige of ronduit foutieve weergave. ‘Virtus’ kan je tegenwoordig echt niet meer als ‘deugd’ vertalen, maar wel, afhankelijk van de context, als ‘moed, ‘wilskracht’, ‘energie’, ‘kwaliteit’, ‘verdienste’ of ‘moraal’. We vergeten te vaak naar de tweede of derde betekenis van een woord te kijken en gebruiken de ooit in contextloze woordenlijsten gememoriseerde betekenis ten onrechte als een passe-partout. ‘Amor’ betekent echt niet enkel ‘liefde’, maar evengoed ‘genegenheid’, ‘toewijding’, ‘passie’, ‘voorliefde’, ‘neiging’, ‘geliefde’ en ‘liefdesgedicht’. Vooral het poëtisch taalgebruik is weinig bekend. Zo betekent het woord ‘silva’ in poëzie haast altijd ‘boom’ (het woord ‘arbor’ is slecht bruikbaar in een hexameter). Om goed te vertalen moet je alle betekenisvelden in het woordenboek afgaan en je bovendien niet tevreden stellen met de daar geboden weergave.

Ook een Nederlands synoniemenwoordenboek kan goede diensten bewijzen.
Niet ieder woord en niet elke vorm moet een woordelijk aandeel krijgen in de vertaling. De klassieke talen hebben de neiging de verhouding tussen de zinnen erg precies aan te duiden door allerhande voeg- en bijwoorden. Het klinkt vaak idiomatischer die in het Nederlands weg te laten. Vermijd vooral ‘echter’, ‘immers’, ‘evenwel’, ‘nochtans’, ‘tenminste’, ‘niet alleen… maar ook’, ‘enerzijds…anderzijds’, ‘inderdaad’ en ‘werkelijk’. Daartegenover heeft het Nederlands een voorkeur voor partikels als ‘maar’, ‘dan ook’, ‘wel’, die in het Latijn geen echt equivalent hebben. ‘Da mihi castra sequi’ (Lucanus) vertaal je het best als ‘Geef mij maar het kampleven.’ Het gebruik van de tijden is in het Latijn strikter dan in het Nederlands. Een futurum simplex geef je normaal weer met een tegenwoordige tijd: ‘Ibo’ wordt ‘Ik ga nu’. De voltooid toekomende tijd is in het Nederlands totaal ongebruikelijk: ‘Cum tu haec leges, ego illum fortasse convenero’ (Cicero) wordt ‘Als je dit leest, heb ik hem misschien al ontmoet’. Participia kan je in het Nederlands slechts mondjesmaat gebruiken: ‘pugnans occiditur’ wordt ‘hij sterft in de strijd’. De traditionele weergave van de losse ablatief met ‘terwijl’ en ‘nadat’ klinkt weinig fraai. Een voorzetseluitdrukking of nevenschikking is vaak beter: ‘Sole orto’ is ‘Na zonsopgang’ en ‘Xerxes ponte in Hellesponto facto copias in Europam traiecit’ wordt ‘Xerxes sloeg een brug over de Hellespont en bracht zijn troepen zo in Europa’.

Besluit
In dit korte overzicht heb ik slechts enkele van de vele verschillen tussen Latijn en Nederlands kunnen behandelen. Maar ik hoop dat de leraren en hun leerlingen door deze voorbeelden meer oog krijgen voor de reële moeilijkheden van het vertalen uit een antieke taal.
Dit pleidooi voor een idiomatische weergave is beslist geen aanmoediging om minder nauwkeurig te gaan vertalen. Het is integendeel een paradoxale aansporing om dichter bij het origineel te blijven door minder aan de letter vast te houden. Overigens hoop ik dat dit stuk een discussie op gang kan brengen over iets wat classici al te gedachteloos beoefenen: de vertaalkunst.

Een bewerking van deze tekst vindt men ook in: Nederlands van Nu, jaargang 45, jan. 1997, congresnummer: Creatief vertalen van literatuur, p. 21-26.

Criteria voor een beoordeling

Volgende krachtlijnen zullen voor de jury als leidraad dienen bij het beoordelen van de vertalingen.

Uitgangspunten

1. Vertalen is: met de middelen die het Nederlands heeft, zo goed mogelijk weergeven wat de Latijnse/Griekse tekst zegt met de eigen middelen van het Latijn/Grieks.
2. De zogenaamde tegenstelling tussen ‘letterlijk’ en ‘vrij vertalen’ is bedrieglijk. Je kan alleen vertalen, ofwel letterlijk weergeven.
3. De vertaler kiest en beslist zelf hoe hij/zij een uitdrukking of zinswending, een gedachte weergeeft: ‘letterlijke’ vertalingen tussen haakjes zijn overbodig, zelfs storend en worden niet gelezen.
4. De vertalingen zijn van het soort dat bestemd zou kunnen zijn voor andere lezers dan de makers en hun leraren, lezers die de vertaling niet met het origineel vergelijken.

Criteria

1. De Latijnse/Griekse tekst moet in al zijn aspecten correct zijn begrepen.
Dit veronderstelt:

  • nauwkeurig en juist lezen
  • herkennen en juist interpreteren van morfologische en syntactische gegevens (zoals het herkennen van woordgroepen, de opbouw van een zin, de betekenis van een gerundivum, van een participium, van de conjunctief)
  • de betekenis van de woorden juist interpreteren in de context, tegen de historische en culturele achtergrond van de antieke wereld. Taal verwijst naar een werkelijkheid met een eigen gedachten- en gevoelswereld, en die was in de oudheid anders dan vandaag (colonia, philosophia, virtus,…)

2. Vertalen is ook ‘ver-literaturen’
De vertaling moet een stilistisch correcte Nederlandse tekst vormen, aangepast aan het genre van de brontekst en aan het doelpubliek. Daarvoor is het nodig vooraf de vertaalstrategie te bepalen en die consequent te volgen. Verondersteld wordt:

  • weloverwogen woordkeuze, die past bij het taalniveau en het gekozen stijlregister.
    De woordkeus mag niet vastzitten aan gememoriseerde woordenlijst- of aan woordenboekvertalingen. Ze moet eigentijds zijn (b.v. je-vormen waar mogelijk), zonder te vervallen in te alledaagse spreektaal of te verregaande actualisering waardoor de band met de oorspronkelijke tekst verbroken wordt.
  • heldere weergave van de gedachtegang. Goede Nederlandse zinsbouw vereist meestal splitsing van de Latijnse periode (het genre bepaalt mee in welke mate), maar de relatie tussen de gedachten uit de Latijnse hoofd- en bijzinnen mag niet verloren gaan. Het is belangrijk consequent te zijn en niet lukraak in te grijpen. De logische opbouw van de gedachtegang moet behouden blijven, ook al kan de volgorde van de zinnen niet altijd bewaard worden.
  • respect voor de toon en de sfeer van de tekst, van de eigen stijlkenmerken van de auteur en van het genre. De vertaler heeft een zware opgave, nl. het effect van ritme en klank, van stijlfiguren en beelden zo volledig mogelijk weer te geven met de middelen die het Nederlands ter beschikking stelt. Hij/zij dient ook rekening te houden met de eigenheid van de hedendaagse Nederlandse literatuur. De toon van het epos
    b.v. is plechtig, maar de versvorm moet niet noodzakelijk bewaard blijven omdat de plaats en de functie van het oude epos in onze literatuur is ingenomen door prozateksten. Van de vertaler wordt dus een sterk inlevingsvermogen in de tijdssituatie van de brontekst en een grote gevoeligheid voor ontwikkelingen in zijn eigen Nederlandse taal en cultuur gevergd.

Vertalingen die in grote lijnen aan bovenstaande criteria beantwoorden kunnen onderling nog erg verschillen in kwaliteit. De kwaliteit wordt namelijk bepaald door de persoonlijke toets, de originaliteit en de creativiteit van de vertaler:

  • Hij/zij kan voor moeilijk vertaalbare uitdrukkingen en wendingen een originele weergave gevonden hebben.
  • Hij/zij kan ‘gelukkige vondsten’ uit bestaande vertalingen kriisch verwerkt hebben, zonder stijlbreuken in de eigen tekst.
  • Hij/zij kan de lezer boeien door opvallend klankspel, geslaagd ritme, het juiste tempo.
  • Hij/zij kan de aandacht trekken door de soberheid in het gebruik van stijlfiguren en beelden, zonder enige overladenheid van een te bloemrijke taal (een veel voorkomende fout bij jongeren).
  • De vertaling in haar geheel kan zo vanzelfsprekend de juiste toon treffen dat het wel een originele tekst lijkt, die verrassend goed klinkt.

De beoordeling van de wedstrijdvertalingen: concretisering

1. Individuele Cicero- en Platowedstrijd

  • Het blijft voor leerlingen een moeilijke opgave de betekenis van een Latijnse/Griekse tekst te vatten: het is namelijk een complexe denkactiviteit tegelijkertijd te analyseren en alle gegevens van die analyse te synthetiseren en in correct Nederlands weer te geven. Toch mag van leerlingen die aan de wedstrijd deelnemen worden verwacht dat zij hiertoe in staat zijn. Daarom wordt 80 % van de punten voor het eerste criterium (correct begrijpen van de tekst in al zijn aspecten) voorbehouden. Er mogen daarbij hoge eisen worden gesteld inzake kennis van de basisgrammatica en juiste woordkeuze binnen de context.
  • Het spreekt vanzelf dat het voor leerlingen zeer moeilijk is om aan al de voorwaarden van het tweede criterium (‘ver-literaturen’) te voldoen, vooral omdat de tijd beperkt is (onvermijdelijk voor toets of wedstrijd). Wie daar toch in slaagt, moet zeker worden beloond: 20% van de punten worden gereserveerd voor dit aspect van de vertaling.

2. Klassikale Vergilius- en Homeroswedstrijd

  • Aan de vertalingen van Vergilius en Homeros, die in klassikaal verband tot stand komen, mogen uiteraard hoge eisen worden gesteld inzake correct begrip van de tekst in al zijn aspecten. Ernstige fouten tegen dat eerste criterium kunnen niet worden geduld. Als een tekstonderdeel verkeerd is begrepen tengevolge van een foutieve interpretatie van morfologie, syntaxis of semantiek, komt de vertaling dan ook niet in aanmerking voor verdere evaluatie.
  • De overblijvende vertalingen worden beoordeeld op weloverwogen woordkeus, vlekkeloos Nederlands, vlotte leesbaarheid, logische opbouw en verzorgde stijl in het Nederlands, respect voor de toon en de sfeer van de tekst, inleven in de tijdgeest.
    Echt opvallende, extra geslaagde wendingen, creatieve vertalingen die verrassend goed zijn in hun geheel geven aan de vertaling een meerwaarde die de jury zeker zal weten te waarderen.